Non-Profit: ondermaats bediend in volwassenenonderwijs en beroepsopleiding
Portaal historisch overzicht 1996/2001-2004    Aanvulling en correctie door VDAB (in de tekst met blauw)

De Non-Profitsectoren welzijn, gezondheid en cultuur zijn goed voor 15% van de loontrekkende tewerkstelling. De tewerkstellingsgroei tussen 1997 en 2004 van gezondheids- en welzijnssectoren bedroeg 31%  en hun aandeel in de jobcreatie tussen 1996 en 2004 volgens het Instituut van de Nationale Rekeningen bedraagt over die gehele periode 25%. De Non-Profit sector is het laatste decennium de meest stabiele jobcreator gebleken met het beste toekomstperspectief.
 
Door de hoge vrouwelijke tewerkstelling (80%) is het dé toekomstige markt bij uitstek voor het mannelijke arbeidspotentieel en voor de doorgroei van vrouwen over ene volledige loopbaan, hetgeen 4% winst zal opleveren voor de werkzaamheidsgraad. Omdat het een sector is van gekwalificeerde tewerkstelling zijn allochtonen er zeer sterk ondervertegenwoordigd. De tewerkstelling van allochtonen in de Vlaamse Non-Profit bedraagt 1/3 van hun aanwezigheid in de bevolking, in Wallonië is dat 2/3 en in Brussel praktisch gelijk. Volgens de manpowerstudie van professor Pacolet (KUL) volgt 20% van de scholieren en de studenten in het reguliere dagonderwijs een richting die leidt naar een beroep in de Non-Profitsector.

De Non-Profitsector biedt zich ook aan als hét tewerkstellingsperspectief voor kansengroepen: allochtonen, gehandicapten en ook ouderen, zeker met de aangepaste eindeloopbaanregeling waarbij 45+ 12 extra verlofdagen krijgt, 50+ 24 dagen en 55+ 36 dagen, ongeacht de anciënniteit. Gezien de vergrijzing en stijgende zorgbehoefte is de tewerkstellingzekerheid hoog en de behoefte aan bijkomende personeel nog 15 jaar verzekerd omwille van de doorgroei van de loopbaan (de leeftijdspiek situeert zich nu op 45 jaar). Dat hiervoor een goed uitgebouwd opleidingsstructuur voor volwassenen moet aanwezig zijn hoeft geen betoog

Volwassenenonderwijs in Non-Profitberoepen?

Afgemeten aan de positie van de Non-Profit op de arbeidsmarkt zinkt het aanbod van het volwassenenonderwijs zoals momenteel aangeboden door het onderwijs voor sociale promotie (OSP) volledig in het niet: slechts  1,6% van alle leerlingen sociale promotie op secundair niveau volgt les in Non-Profitberoepen, dwz 4.695 op 291.237 studenten. In het hoger onderwijs zijn dit 2.520 studenten op 8.604 of  30% maar daarvan zijn er maar 1,5% gericht naar verzorgende of paramedische beroepen.

Dit zijn ontstellende cijfers, een volledige ondervertegenwoordiging van een van de meest dynamische  sectoren van de samenleving. Men kan zich afvragen hoever dit is kunnen komen en verder bestaat zonder dat er een haan naar kraait? Verder ligt de vraag voor of er andere systemen ontwikkeld zijn die deze ondermaatsheid enigszins compenseren.

De genese van deze toestand is simpel: een 15-tal jaar geleden is de bestaande toestand van de Sociale Promotieopleidingen ‘bevroren’ op een historisch laag peil van op Non-Profit gerichte opleidingen. Nieuwe opleidingen konden maar ontstaan wanneer er andere afgebouwd werden en dat proces is niet erg dynamisch geweest, volwassenenonderwijs is nogal eens annex van technische en beroepsscholen en wat men heeft wil men behouden en de taalopleidingen hebben de laatste 15 jaar praktisch alle open komende ruimte opgevuld. Een appel aan de opeenvolgende onderwijskabinetten zijn altijd gestuit op een njet, herverdeel het maar binnen het bestaande pakket.

Andere opleidingsverstrekkers voor werkenden?

VDAB

De activiteit van de VDAB voor werkenden blijft absoluut minimaal. Zij heeft tussen 2001 en 2002 met haar accurate infrastructuur voor informaticaopleidingen een project uitgevoerd in de Non-Profit sector en een goed deel van het opleidingsprogramma voor werkenden als uitloper van de Sociale Akkoorden van 2000 met een maximum  van 12.731 werknemers in 2001 (17,5% van de VDAB-productie) maar dat heeft geen continuïteit gekend of er werden geen middelen gezocht of gevonden zodat men teruggevallen is op het vroegere niveau nl. 37 werknemers (0,1% van de VDAB-productie) in 2004 uit de Non-Profitsector. Begrijpe wie kan. In het Begeleid Individueel Leren van de VDAB is de non-profit niet aanwezig.

VIVO (Vlaams Instituut voor Vorming en Opleiding in de Social Profit) dit alles compenseren?

Sinds het totstandkomen van VIVO (Vlaams Instituut voor de Vorming en Opleiding in de Social Profit) in 2001 is er een zekere activiteit door VIVO naar werknemers ontwikkeld, hoofdzakelijk langs een ‘intern aanbod’ binnen de voorziening zelf dus en niet gericht naar de ‘open markt’ voor wie zich wil heroriënteren of upgraden.  Het volwassenenonderwijs en de VDAB blijven sterk achterwege wat aanbod Volwassenenonderwijs tav werknemers betreft.

(Vormings) Fondsen voor bestaanszekerheid?

Komt er dan een correctie vanuit de Fondsen voor bestaanszekerheid? Een aanvulling van het beperkte aanbod van OSP en VDAB is tijdelijk en fragmentair gebeurd vanuit de Sectorale Fondsen voor Bestaanszekerheid. Het Sociaal Fonds voor de Privé Ziekenhuizen heeft bv tussen 1992 en 1999 een verpleegkundig project ondersteund waarin 1.800 werkzoekenden in Vlaamderen verpleegkunde studies konden ondernemen, naast de steun aan tientallen ander vormingsprojecten. In 1997 viel dat terug op een laag pitje omdat de afdracht voor de risicogroepen gehalveerd werd van 0,18% naar 0,10%, een historische flater die nog altijd oorzaak is van het teruglopen van de investering in vorming vanuit de sectoren die jaar op jaar in de sociale balansen vast te stellen is.

In 2000 is binnen het sectoraal gezondheidsakkoord ruimte gemaakt voor het project 600 dat toeliet aan werkenden om gedurende drie jaar met behoud van loon verpleegkundestudies te volgen. Hierin hebben een 1.000-tal werkenden meegedraaid maar ook deze middelen zijn opgedroogd en vooralsnog door niets vervangen. Sectorale fondsen in andere sectoren hebben het terugschroeven van de middelen gedeeltelijk kunnen compenseren door het % van de loonmassa op 0,20% of hoger te brengen (zie gedeeltelijke paritaire komitees). De Non-Profitsectoren moeten het als gesubsideerde sector met het wettelijk minimum stellen, dus ook hiermee is geen correctie mogelijk tav andere sectoren, integendeel, die hebben meer middelen.

Brugopleiding van A2 naar A1 verpleegkundige

Bij gebrek aan regulier volwassenenonderwijs en ook om redenen van kwaliteitsbewaking is het upgradeproject van gebrevetteerde/gediplomeerde verpleegkundigen tot gegradueerde verpleegkundigen door het dagonderwijs opgenomen (in de Franse gemeenschap gebeurt dit uitsluitend door het onderwijs voor sociale promotie). Vorig schooljaar volgden 446 werknemers een brugopleiding.

Deeltijds leren – deeltijds werken

Ook in het reguliere deeltijds leren/deeltijds werken wordt voor een beperkte maar niet onbelangrijke doelgroep tegemoet gekomen aan de behoefte aan volwassenenonderwijs. De ‘werkmogelijkheid’ in de Non-Profit als complement voor het deeltijds leren die met niet-recurrente middelen van de Social Maribel is tot stand gekomen hebben een dynamiek tot stand gebracht die dreigt verloren te gaan omdat ook deze middelen opgedroogd zijn. Het deeltijdsonderwijs met haar goed uitgebouwd modulair systeem is nochtans perfect gereed om honderden jongeren naar de Non-Profit te recycleren! Een drainage van Vandenbroucke middelen voor de kansengroepen als werkcomplement in de Non-Profit zou eindelijk deze dynamiek eens ten volle kunnen ontwikkelen.

Beroepsorganisaties zoals NVKVV

Tot slot kunnen hier de beroepsorganisaties zoals NVKVV en het private, al of niet commerciële vormingsaanbod onder de aandacht gebracht worden. Ook het Sociaal Cultureel werk en ‘Levensvorming’ hebben hun betekenis voor de permanente vorming in de Non-Profit. Als derde van Fondsen of VDAB zijn zij reeds begrepen in de overzichten van VDAB, VIVO en Fondsen. Hun eigen activiteit dient nog in beeld gebracht.

De beroepsopleidng voor werkzoekenden van de VDAB

Het beroepsonderwijs van de VDAB is te beschouwen als het volwassenenonderwijs gericht naar werkzoekenden. De VDAB heeft gedeeltelijk dit tekort in het reguliere onderwijsaanbod kunnen compenseren voor werkzoekenden. Is er dan voor de werkzoekenden meer uitzicht voor beroepsopleiding in de Non-Profit: in 2004 waren 7,3% of 6.157 van de 83.507 deelnemers aan beroepsopleidingen gericht op Non-Profitberoepen. Hiervan zijn 1.334 werkzoekenden begrepen die een langlopende en uit vele uren bestaande opleiding verpleegkunde in het gewone dagonderwijs volgen, zodat het aandeel in de uren 26% bedraagt. Het harde gegeven evenwel is dat slechts 7,3% van alle opgeleide werkzoekenden bij de VDAB een perspectief krijgt naar de Non-Profit en dat is maar de helft van het aandeel van de Non-Profit het in de tewerkstelling en een derde van het Non-Profitaandeel in de jobcreatie.

Het belangrijkste gevolg is de beperkte en regionale ongelijke aanwezigheid van Onderwijs voor Sociale Promotieopleidingen Non-Profit en VDAB-beroepsopleidingen Non-Profit in de Vlaamse gemeenschap hetgeen een grote hinder kan blijken voor doelgerichte opleidingsprogramma’s voor kansengroepen zoals allochtonen. Hoe dan ook dient het financiële equivalent berekend van de niet-aanwezigheid van de Non-Profit in het reguliere volwassenenonderwijs: hun aandeel dient budgettair minstens op 15% van de 202 miljoen € = 30 miljoen€ gebracht. Tevens moet minstens de equivalentie bereikt van aantal deelnemers aan vorming in OSP en VDAB met het aandeel van de Non-profit in de tewerkstelling, of beter nog in de jobcreatie. Nagegaan moet worden of het VIVO op de ‘open opleidingsmarkt’ een groter aanbod moet kunnen realiseren en hiertoe ook de nodige middelen moet krijgen.

Jan Hertogen , socioloog